Vroeger droomde ik weleens dat er een wereldwijde ramp was gebeurd en de mensheid zo goed als uitgestorven was. Enkelen waren nog overgebleven en zij overleefden op een aardbol waar de natuur in snel tempo haar rechtmatige plek weer opeiste. Het was een droom waarin alles verstild was, het kloppen van het hart vertraagde, lichaam en geest zich laafden aan het groen en de zuurstof en mens en dier weer moesten samen-leven.
Zo ver zijn we nog niet. Maar hoe idyllisch het ook leek in mijn droom, zo anders is toch een realiteit waarin je samenleeft met een virus dat een pandemie veroorzaakt. Ik bemerk bij mezelf dat ik in drie verschillende modi tegelijk vertoef.
Ten eerste is er de "freeze". Een gedeelte van me verlamt. Het is bijna een bewust gebeuren, omdat ik namelijk weiger om in angst en paniek te gaan. Angst voor de dood, angst voor het verlies van dierbaren, financiële zorgen '“ die er hier echt wel zijn '“ angst voor een onbeheersbare en ongekende toekomst. Neen, die wordt netjes op afstand gehouden door te bevriezen. Alles wat die angst zou kunnen aanwakkeren '“ nieuwsberichten, mensen die hamsteren, een bedroevende rekeningenstaat '“ sluit ik bewust uit. Ik timmer een muur rond mezelf en ga zitten. Op de bodem van de put. Ik rol me zo klein mogelijk op, als een diertje in de woestijn dat al haar energie spaart om zo te overleven. Zo lang ik niet beweeg, gebeuren er geen rampen. Toch niet bij mij. Net zoals ik mezelf als kind wijsmaakte: als ik niet op de lijnen trap, maak ik straks een goed examen. Als '¦ , dan '¦ De berin in haar winterslaap. Die freeze, daar ben ik me van bewust, is een soort overlevingsmodus om de boel een beetje te kunnen beheersen. Volhouden, wachten, jezelf klein en onzichtbaar maken, nergens aan denken, ademen, dit gaat voorbij. De freeze speelt zich vooral af op een soort gevoelsniveau. Niet voelen, gewoon zijn.
Tegelijk ben ik heel actief. Actief op een praktisch vlak: werken waar mogelijk, hulp bieden aan ouderen, het huishouden bestieren en zorgen dat iedereen rondom me zich lekker in zijn of haar vel voelt. Met mezelf op kop. Een beetje zoals in het gedicht van Oriah Mountain Dreamer: "'¦ doen wat gedaan moet worden om de kinderen eten te geven." Mijn lichaam bevriest niet, integendeel. Ik ben druk bezig, zonder drukte te maken. Ik verdraag lange wachtrijen aan de supermarkt, ik was tien keer per dag mijn handen, ik improviseer maaltijden met beschikbare ingrediënten, ik werk mijn achterstallige opdrachten bij, ik begin thuis aan de grotere klussen die altijd al bleven liggen, enzovoort. Natuurlijk heb ik makkelijk praten: ik werk niet in de zorg, niet in de supermarkt en ik kan het werk dat ik nog heb van thuis uit doen. Geen vergelijk met zij die in de frontline staan en nu een uitputtingsslag leveren. En dus vind ik het ook niet meer dan mijn verdomde plicht om de handen uit de mouwen te steken. Huilen om wat is of niet is, of achteroverliggen en profiteren, zou ik tegenover mezelf en zij die op de barricaden staan niet kunnen verantwoorden.
Tenslotte '“ durf ik dit te schrijven? '“ is er een aarzelend stukje van mezelf dat zich verheugt. Deze pandemie brengt ook goeds voort, zaken waar we met zijn velen al lang naar smachten. Een trager tempo, thuiswerken, minder verkeer, meer tijd voor elkaar, de noodzaak aan verbondenheid en aan huidcontact, een andere kijk op economische groei, een groot respect voor en besef van het belang van de natuur, '¦ Om er maar enkele te noemen. We gaan door een leer-fase, niet enkel over hoe we wereldwijde crisissen kunnen bezweren, maar ook over hoe we omgaan met onze Moeder Aarde en elkaar. Het drong zich al langer op, de toevloed aan burn-outs en de klimaatcrisis hadden de pijnpunten al blootgelegd. Maar blijkbaar moesten wij zelf in onze fysieke integriteit getroffen worden vooraleer we ook écht en daadwerkelijk verandering gingen installeren. Er groeit een hoop dat de machtigen van deze wereld '“ leiders, politici, werkgevers, banken '“ het roer omgooien. Op een meer persoonlijk vlak had ik die klets water in mijn gezicht duidelijk ook nodig: minder consumeren, minder onnodige verplaatsingen met de wagen, meer genieten van wat is. "Ik kom toe", zei mijn honderdjarige grootvader wanneer we voor de tweede keer een bord wilden opscheppen. Als iedereen stopt bij "toe komen", en daar oprecht dankbaar en blij om is, zakt de gejaagdheid en het geweld om meer en komt er ruimte voor solidariteit en leven in plaats van overleven.
Op zich is er dus niet zo heel veel veranderd in mijn dagelijkse routine. Maar er zijn wel onderhuidse processen gaande op bewustzijnsniveau. Ik hoop hier lichter, sterker, liefdevoller uit te komen. Het enige wat ik écht mis, zijn de omhelzingen met mijn dierbaren of ondersteunende aanrakingen tussen kennissen en collega"s. Dat is dan ook het eerste wat ik zal doen na de lockdown: ik ga een paar mensen helemaal platknijpen. Misschien zelfs meer dan daarvoor, dus wanneer je op mijn pad komt: be prepared and enjoy while it lasts.
Kristel Bruynseels (°1967) is actief in de media, en had ruim twintig jaar een praktijk als psychotherapeute. Vandaag werkt ze als (eind)redactrice mee aan het magazine Psychologies en ontpopt ze zich vooral als levensverhalenschrijfster, waarbij ze de levensverhalen van senioren optekent. Kristel is getrouwd met Koen, samen hebben ze drie kinderen.
Please note, the translation with Google Translate is not always 100% correct, for which we apologize.
We offer this option to translate so that everyone has the chance to view this site in his or her own language.
Activate Translation-bar